Voorbeelden schaakpupillen
Voorbeelden uit de praktijk
Je weet nu ongeveer hoe een trainingstraject er uitziet. Hoe we je doelen bepalen, en welke vragen je moet stellen om in bijna iedere stelling de juiste zet te vinden. Maar hoe verloopt die schaaktraining in de praktijk?
Ik zal dit illustreren aan de hand van 3 casussen: die van Jan, Marieke en Robert. Zoals je zult zien, gaat het om 3 heel verschillende persoonlijkheden, met heel verschillende aandachtspunten. Vandaar dat ik de schaaktraining bij ieder van hen net wat anders opzet.
De case van Jan (Elo: 1503)
Jan is een aardige man en een schaakfanaat – maar tevreden is hij niet. In heel zijn leven is zijn rating nooit uitgestegen boven de 1600. Dit ondanks het feit dat hij al jaren schaakt en in die jaren zo’n vijf trainers heeft versleten.
Het woord – ‘versleten’ – is niet overdreven. Die trainers waren aan het eind van het traject net zo moe en moedeloos als Jan zelf. Want wat hem vooral opbreekt, is het gebrek aan wedstrijdmentaliteit. Ja, hij is enorm geïnteresseerd in schaken, maar achter het bord is hij vooral bezig met het resultaat.
Mentaliteit
Dat zie je vooral als dat resultaat in gevaar komt. Zodra zijn stelling van +2 afzakt naar + 1, wordt hij overvallen door extreme moedeloosheid: ‘Zo gaat het nou altijd!’ Wel, dat is ook zo. Maar het voornaamste probleem is dat Jan vanaf dat moment weinig meer doet om het tij te keren. Hij laat het hoofd hangen en wacht op het einde.
Een ander probleem van Jan is dat hij geneigd is om Elo te kopen. Hij heeft de drie sterkste engines aangesloten op de nieuwste versie van Chessbase. Hij beschikt over een computer met de rekenkracht van een weerstation. En als hij onverhoeds zou moeten uitwijken naar een onbewoond eiland, heeft hij genoeg schaak-dvd’s bij zich om hem nog jaren zoet te houden.
Toch gaat hij niet vooruit.
Dat frustreert hem enorm. Want zoals gezegd, Jan is niet iemand die van het schaken geniet ongeacht het resultaat. Sterker nog, dat resultaat is voor hem belangrijker dan het proces. Zelfs als hij op bepaalde gebieden vooruitgang zou boeken – de opening vaker overleefd, geen eindspellen met een pluspion meer verliezen – dan nog zou hij zijn tevredenheid alleen koppelen aan het aantal punten dat hij scoorde.
Automatisering
Waarom hij geen voortgang boekt? Jans schaakkennis staat op zijn computer, hij zit niet in zijn hoofd. Hij heeft nooit de moeite genomen om die kennis regelmatig te herhalen. Ook heeft hij de noodzakelijke vaardigheden om tot de goede zet komen, niet ingeoefend. Daardoor is er in het hoofd van Jan maar weinig geautomatiseerd. En juist die automatisering is heel belangrijk om tijdens een partij na te kunnen denken over belangrijke zaken.
Een voorbeeld. Als wij samen een wandeling maken kunnen we prima praten over jouw schaakontwikkeling – maar alleen als dat wandelen bij jou is geautomatiseerd. Als jij bij iedere stap moet nadenken hoe je je benen buigt en je voeten neerzet, zal ons gesprek aan diepgang verliezen. Je kunt dan eenvoudig niet meer nadenken over andere zaken.
Overvallen
Dit is wat Jan opbreekt. Schaken is nog aanzienlijk ingewikkelder dan wandelen en zonder nuttige patroonherkenning raken Jans hersenen snel overbelast. Hij wordt overvallen door alle mogelijkheden, en in tegenstelling tot zijn computer van € 2500, kan hij daar niet mee omgaan.
Dus doet hij in de opening maar snel h3 om niet meer na te hoeven denken over Lg4 of Pg4. En als hij beter staat, ruilt hij maar zoveel mogelijk stukken, want dat maakt dat denkwerk simpeler. Helaas ziet hij zijn plusje dan verdampen, en is hij overgeleverd aan zijn magere eindspeltechniek.
Dat gebrek aan automatisering zie je ook op tactisch gebied. Jan kijkt als een zaklamp: zijn blik bestrijkt maar een paar velden. Dat is misschien nog niet zo erg, maar hij kampt ook met een geringe bordvisie. Hij weet bijvoorbeeld niet meteen dat een diagonaal vanaf a2 uitkomt op g8 of dat een Toren op e1 in één zet kan toeslaan op e8. Daardoor verliest hij vaak stukken door bijvoorbeeld Da4 x g4.
Doelen
Met Jan ging ik eerst praten over zijn doelen. En ik maakte een scherp onderscheid tussen droomdoelen en prestatiedoelen. Het is prima als Jan clubkampioen wil worden, maar hij moet goed beseffen dat dit een kwestie is van tijd – veel tijd welteverstaan. En die droomdoelen kan hij alleen bereiken als hij minder koopt en meer werkt.
Werken wil hier zeggen: spelen. Ideaal is iedere dag 3 partijen van minstens 10 minuten per persoon. En vervolgens ga je die analyseren, aan de hand van aandachtspunten. Eerst zelf, dan met de hulp van een computer. En echt, de Fritz-versie uit 2010 is dan ruim goed genoeg.
Traject
Hoe ziet het trainingstraject eruit? In het begin: heel intensief. Jan weet nog niet hoe hij moet studeren, en dus heeft zelfstudie weinig zin. Dus zou ik met hem minstens een keer per week willen afspreken, eventueel per Skype.
Het spreekt vanzelf dat die frequentie later omlaag kan. Want zodra Jan de principes van de zelfstudie begrijpt, heeft hij minder behoefte aan sturing. Dan is een keer per maand trainen ruim voldoende.
De case van Marieke (Elo: 1650)
Op het eerste gezicht hebben we hier te maken met een ideale leerling. Marieke is jong (net 16 geworden), en ze is erg leergierig. Bovendien, als je tegen haar zegt dat een zet als h3 niet goed is, zal ze hem in het vervolg ook niet meer spelen.
Bij Marieke zie je bovendien iets opvallends. Ze beschikt over weinig kennis – maar wát ze weet klopt. De schaarse kennis is volledig geautomatiseerd.
Bij haar teamgenoten zie je het tegenovergestelde: veel te veel kennis, maar niet geautomatiseerd. Omdat ze heel veel dingen hebben gezien en gelezen, is er van alles op hen afgekomen. Maar ze kunnen het niet toepassen – en al helemaal niet uitleggen aan iemand anders.
Veiligheid
Een ideale leerling dus, die Marieke, maar haar spel kent een zwakte. En ironisch genoeg heeft ze door die zwakte net 200 Elo-punten gewonnen (een sprong van 1450 naar 1650). Die zwakte? Marieke neemt maar zelden risico’s.
Tot nu toe pakte dat goed uit. Waar haar mannelijke teamgenoten met gierende vaart en tromgeroffel in het offensief schieten, drie stukken offeren en kansloos verliezen, houdt Marieke haar materiaal op het bord en wacht op een fout van de tegenstander.
Maar nu is ze aangekomen op het niveau waar dat minder goed werkt. Tegenstanders zetten geen stukken meer in, en Marieke weet niet goed hoe ze zelf het spel moet maken. Het resultaat: veel remises. En soms ook nederlagen tegen schakers met een hoger kennisniveau.
Doelen
Ook de case van Marieke illustreert mooi het verschil tussen een droomdoel en een resultaatdoel. Want wat wil Marieke in het diepst van haar hart? In het Nederlands kampioenschap eindigen bij de eerste drie van haar leeftijdscategorie. Dat is haar droomdoel, en dus valt er niet over te praten. Dromen kun je iemand niet afpakken.
Maar voor haar resultaatdoel gelden andere regels. Dat moet wel realistisch zijn, en die podiumplaats… die is dat misschien niet. Want enkele meisjes in haar leeftijdscategorie hebben een veel hogere rating. Als die allemaal meedoen, is zelfs de derde plaats ver weg.
Dus plaatst ze die bronzen medaille het best onder haar hoofdkussen. En dat geeltje op de koelkast? Dat spoort haar aan om voor haar 18e verjaardag een rating te bereiken van 1850 (haar resultaatdoel), meer kennis te vergaren over Koningsaanvallen (haar prestatiedoel) en zich deze maand te verdiepen in de partijen van Michael Tal (haar procesdoel).
Hoe ik dit traject aanpak? Zoals gezegd bepalen we eerst samen haar doelen. En daarna stellen we een gedetailleerd stappenplan op: hoe gaat Marieke haar sterke punten verder uitbouwen en haar zwakke punten ontwikkelen?
De case van Robert (Elo: 2039)
Robert heeft zijn eerste doel al bereikt: een rating van boven de 2000. En inderdaad heeft hij ten opzichte van Jan en Marieke een aantal grote stappen gezet. De basistheorie kent hij voor 80%. Een sterk veld, de betekenis van open lijnen, de basale rekentechnieken – hij kent ze en past ze automatisch toe.
80% dus. Maar die 20% is precies de reden dat hij op zijn niveau blijft hangen. Want Robert is goed in tactische stellingen, en hij kent de basis van het positiespel. Maar hoe hij precies zijn stukken neer moet zetten… dat is nog een probleem. En hij mag dan af en toe een tactische partij winnen, structureel kampt hij met een gebrek aan visualisatievermogen.
Want wat zie je als Robert begint te rekenen? Bij iedere variant die na 5 zetten doodloopt, gaat hij in gedachten weer terug naar de actuele stelling op het bord. En van daaruit begint hij opnieuw. Het lukt hem niet om van iedere stelling in de variant een mentale foto te maken en ieder van die foto’s gemakkelijk op te roepen. Daardoor verliest hij veel tijd en energie.
Weerstand
En dat is niet alles. Want Robert wil wel werken, maar niet altijd op de juiste manier. Op mijn advies is hij begonnen met de Stappenmethode. Maar hij stond erop te starten met stap 5 en 6. En dat terwijl we in zijn partijen stuiten op fouten op niveau 3 of zelfs 2.
Dus heb ik hem voorgesteld om een paar niveaus naar beneden te gaan, en alle opgaven te maken van niveau 2 en 3. Maar Robert vindt dat tijdverspilling.
Dat is jammer. Om meerdere redenen:
- De Stappenmethode heeft een voorspellende waarde. Stel dat je op niveau 2 verreweg de meeste patronen meteen herkent en alle opgaven oplost in 3 seconden. Maar over enkele moet je langer nadenken: een seconde of 10 of 20, en daar moet je dus de zoek-, oplos- en controlestrategie op loslaten. Dan kun je ervan uitgaan dat je aan een dergelijke opgave – in een hogere stap – nog meer tijd kwijt bent: enkele minuten. En op een nog hoger niveau kom je er helemaal niet meer uit.
- Juist de lagere niveaus zijn ideaal voor het inoefenen van de zoekstrategie. Bij iedere opgave stel je jezelf namelijk een aantal vragen. Staat er een stuk ongedekt? En zo ja: is er nog een tweede aanvalsobject? Staan er misschien twee stukken op een baan? En kan ik het voorste stuk pennen? Enzovoort. Dat aantal vragen kan flink oplopen, en als de oplossing dan ook nog eens ver achter de horizon ligt (zoals bij stap 5 of 6), kost dat veel energie. Daardoor ga je die vragen niet meer stellen en worden die dus niet geautomatiseerd.
- Bedenk verder dat het doorwerken van stap 2 en 3 niet zoveel tijd kost. Iemand met het niveau van Robert is er in een (volledige) werkweek mee klaar. En dan heb je ook de garantie dat het er voor 100% inzit. Voor iemand die vooruit wil komen, die werkt op de lange termijn, lijkt het dus een prima investering.
- Ten slotte denk ik dat die opgaven gewoon leuk zijn, ook de simpele. Ik persoonlijk heb het tenminste nooit vervelend gevonden om stukken te slaan, en van anderen hoor ik hetzelfde. Mijn ervaring is dan ook dat iedereen die het heeft gedaan, er uiteindelijk blij mee is. En daar zitten ook schakers bij met 2200, mensen die reden hebben om te zeggen dat het allemaal beneden hun niveau lag.
Zal ik dus blijven aandringen, net zolang tot Robert alle werkboeken aanschaft en ze doorwerkt? Ja, maar meestal doe ik wel wat concessies. Voor schakers die echt goed zijn, vervalt de verplichting om de antwoorden op te schrijven. Die mensen hoeven ook niet hun scores in te vullen, tenminste niet als dat tijdrovender is dan het maken van de opgaven zelf.
Bovendien hoeft Robert zich niet tot de lagere stappen te beperken. Vindt hij het belangrijk om het einddoel voor zich te zien, de pot goud aan het eind van de regenboog? Dan is het belangrijk dat hij ook alvast wat ervaring opdoet met stap 5 of 6.
Want als Robert een thema (dubbele aanval, verwijder de verdediger) heeft behandeld op niveau 2, kan hij datzelfde thema ook aanpakken op die hogere niveaus. Daar werk je met voorbereidende zetten, dus krijg je een idee hoe het allemaal in elkaar past. Voor veel mensen werkt dat erg motiverend.