Door: Florian Jacobs
DCA-trainer en filosoof
Mikhail Botvinnik, de drievoudige wereldkampioen, bereidde zich graag voor op toernooien door trainingspartijen te spelen tegen sterke schakers. Hierin beoefende hij niet alleen openingsvarianten en structurele finesses, maar trainde hij ook extreme situaties die zich tijdens een schaakpartij konden voordoen. Gedurende de trainingspartij stond de radio luid en eens vroeg hij zijn trainingspartner Ragozin zelfs om tijdens de partij rook in zijn gezicht te blazen. Grootmeester Joeri Averbach, een latere trainingspartner, was eerst verbaasd toen hem werd gevraagd om te spelen in zulke kakofonische omstandigheden, maar later begreep hij wat Botvinnik aan het doen was: Botvinnik hardde zich tegen zijn irritaties, zodat zij hem in de toernooipraktijk, als het er echt om ging, niet langer zouden storen. De volgende keer dat de toernooizaal rumoerig was of zijn tegenstander aan het bord rookte en Botvinnik merkte dat hij zich begon te irriteren, wist hij dat hij zich geconditioneerd had tegen dergelijke ongein. Harde training maakt hard in de praktijk.
Was Botvinnik niet in Moskou maar in Amsterdam gelegerd, dan had hij niet lang hoeven zoeken naar een goede trainingslocatie. Menige Amsterdamse club zet graag de muziek aan tijdens de potjes. De speelzaal kan vaak niet vrolijk genoeg zijn. Botvinnik en Ragozin hadden zich heus niet hoeven terugtrekken in een datsja in de polder: het Leidseplein en zijn omgeving alleen hadden hen al meer dan genoeg ruimte, rook en rumoer geboden om Botvinnik gedegen voor te bereiden op zijn volgende krachttoer.
Voor een voorbereiding op een wereldkampioenschap zou ik hem evenwel een andere plek aanraden. Zeker als het om een match tegen Tal gaat, de veelpaffer met de magische blik. Ik zou hem adviseren om de tram naar het Amstelstation te nemen, daar even de woonwijken in te slenteren tot de voetbalvelden opduiken en vervolgens rechtsaf te slaan, de voetbalkantine van ‘AFC Taba’ in. Deze voetbalclub is overigens opgericht in 1933 door een aantal sigarenhandelaren in de Nes, maar omdat ze geen reclame voor tabak mochten maken lieten ze de ‘k’ maar weg. Schaakclub ‘Het Grasmat’ werd hier opgericht in 1987, op initiatief van twee voetballers die ook graag een potje mochten schaken. Door de jaren heen is de club gegroeid tot bijna mythologische proporties: ik ken geen Amsterdamse schaker die bij het horen van de naam geen anekdote paraat heeft. Reclame voor tabak is misschien taboe, maar bij ‘Het Grasmat’ maken ze de oprichters van ‘AFC Taba’ trots.
Bij binnenkomst liggen de jassen overal, op tafels en op stoelen. Geen kapstok in zicht. De borden zijn moeilijk waarneembaar: de stukken lijken de hele partij lang gedompeld in dichte schaduwen. Zou Botvinnik ook bij matig licht hebben getraind? Het is warm, heel warm: de lente treedt pas een week later in en er wordt nog flink gestookt, waardoor alle geuren blijven hangen in het speellokaal: de geur van shag, vanzelfsprekend – Ragozin, blijf roken! – maar ook die van gemorste koffie (dat was mijn fout), een beginnend zweem van bier dat steeds hardnekkiger wordt en de walm van opwarmmaaltijden. Ja, Botvinnik, daar had u vast nog niet aan gedacht, maar bij ‘Het Grasmat’ klingelt van tijd tot tijd de magnetron waarna een dampend bord nasi opduikt en een hongerige arbiter of toeschouwer smakelijk begint te eten. De bar is in de speelzaal. Toeschouwers schuiven een reeds weer in de beginstelling opgezet bord opzij om pal naast een ander bord te kunnen zitten. Achter het bord wordt verbrokkeld, gerold, zorgvuldig geprepareerd en het resultaat even aangestoken voor de finishing touch. Dan een snelle zet, en rap naar buiten. Voor show, ten slotte, is ook plaats: een gemiste winst wordt begroet met de opgelucht wapperende hand van de ontsnapte tegenstander. Nee, de woonkamer van Botvinniks datsja is een speeltuin in vergelijking met de sportschool van ‘Het Grasmat’.
Ik ben ‘Het Grasmat’ dankbaar. Hier leert de beginnende schaker die aan het spelletje snuffelt waar het óók om te doen is. Schaken is meer dan acht bij acht velden. Het spel begint weliswaar bij die vierenzestig helder onderscheiden ruimten waarop tweeëndertig stukken hun energie botvieren, maar die helderheid bevindt zich nooit in een vacuüm. Alles wat zich om het schaakspel beweegt, speelt een rol in de partij, en een deel van schaakmeesterschap bestaat in de herkenning van, de aanpassing aan en de overmeestering van alle randzaken. De allergrootsten weten dit, trainen ervoor en bereiken controle over zichzelf te midden van alle afleidingsperikelen.